vrijdag 20 februari 2015

QUEST 2, de 4 Scenario's

Quest 2 4 Scenario’s voor het vmbo bb en kb. Met als drijvende krachten leerling/docent gestuurd en plaats afhankelijk/onafhankelijk.


De 4 scenario's zoals in Quest 2 gevraagd worden zijn hier beschreven.
Lees het door en je mag het van feedback voorzien.

Quest 2 4 Scenario’s voor het vmbo bb en kb. Met als drijvende krachten leerling/docent gestuurd en plaats afhankelijk/onafhankelijk.

Hieronder worden 4 scenario’s beschreven waar het vmbo onderwijs voor BB (basisberoeps) en KB (kaderberoeps) voor de aankomende termijn, 10-15 jaar, naartoe kan groeien.
Voordat ik aan de 4 scenario’s begin beschrijf ik een aantal onzekere situaties waardoor de   4 scenario’s voor het specifieke vmbo niet meer gelden. Deze onzekere situaties kunnen ervoor zorgen dat het huidige vmbo in 2030 verdwenen is en daardoor ook de 4 scenario’s niet meer mogelijk zijn. In dat geval kunnen de scenario’s gelezen worden voor het VO in het algemeen.
Onzekere situaties:
-          Verschuiven van vmbo kb en bb naar po-mbo onderwijs. Hierdoor gaat een leerling wellicht in één gebouw vanaf 2e levensjaar naar school tot 21e levensjaar en heeft dan een basisschool met praktische beroepsopleiding (max mbo) erachteraan gevolgd.
-          Verdwijnen van vmbo kb en bb. Dat het onderwijs verandert in een highschool model waardoor een leerling na het po een algemene route volgt naar een beroepsopleiding zonder tussenkomst van een praktische richting.
-          Upgraden van vmbo kb en bb. Kb en bb routes worden meer theoretisch gemaakt naar vmbo-t model. Geen enkel praktijkvak meer maar elke leerling een vmbo-t route op 3 niveaus (laag-middel-hoog). Hierdoor komen leerlingen allemaal met hetzelfde vakkenpakket, op 3 niveaus, aan het einde van het vmbo en kunnen daarna op 3 niveaus doorstromen naar het mbo.
-          Ontstaan van praktijk vmbo scholen op kb en bb niveau. Vmbo-t blijft bestaan en daarnaast komen ambachtsscholen die de huidige kb en bb leerlingen een praktijkrichting aanleren ter voorbereiding op mbo.     






                                   LB                                           RB


                                   LO                                           RO



Definities voor vmbo van de 4 onderdelen:

Plaats onafhankelijk leren:
In 2030 is de mogelijkheid, technisch gezien, om plaats (en tijd) onafhankelijk te leren. Die mogelijkheid is er namelijk nu al dus zal verder uitgebreid worden. Voor het vmbo kan dit betekenen dat leerlingen wanneer zij kunnen en willen vakken volgen die zij op dat moment nodig hebben. Diploma’s zijn waarschijnlijk opgeheven en vervangen door examenvakken die nodig zijn voor een mbo vervolgopleiding. Bepaalde vakken bieden toegang tot de vervolgopleiding dus moeten behaald zijn in het VO. Naast de examenvakken zijn er de examenvaardigheden die op niveau moeten zijn voordat er tot vervolgopleiding toegelaten wordt. Waar deze vakken en vaardigheden gevolgd worden is niet bepaald. In 2030 is plaats onafhankelijk leren een noodzaak zoals van der Klink (2010) en Maier & Schmidt (2007) aangeven. Vormen van leren die flexibel en just-in-time kunnen worden ingezet zijn noodzakelijk volgens van der Klink (2010) en Maier en Schmidt (2007). Het vmbo is ook plaats onafhankelijk doordat er in 2030 veel informeel geleerd wordt en deze vorm van leren een onderdeel is van de geïntegreerde vorm van de vmbo examenvakken. Innovaties vragen om vormen van leren die meer geïntegreerd zijn in de dagelijkse werksituatie. Met name meer informele vormen van leren die in de werksituatie zijn ingebed zijn kansrijk om bij te dragen aan de versterking van het innovatief handelen (De Jong, 2010; Sloep et al, 2011b; Schulz & Stamov, 2010). Het huidige blended learning met klassikaal e-learning is verschoven naar blended learning met formeel en informeel leren door elkaar (Sloep, 2012).
Het plaats onafhankelijk leren door de vmbo leerling bestaat uit dat de leerling kan kiezen waar hij leert. Het kan in een schoolgebouw, het kan thuis, het kan op een werkplaats of instelling of zelfs in een ander land. 

Plaats afhankelijk leren:
De leerling volgt in 2030 de examenvakken in een (school)gebouw, op bepaalde tijden. Het in groepen samen leren is uitgebouwd tot een wetenschap. Leerlingen werken samen aan vakken en leren van elkaar, ondersteund door docenten die meerdere kleine groepen aanstuurt. De 21 century skills zijn in dit gebouw leidende voorwaarden omdat leerlingen hierdoor beter worden voorbereid in de examenvaardigheden die nodig zijn voor doorstroming naar mbo. De school draagt bij aan de ontwikkeling van actief democratisch burgerschap bij jongeren door een oefenplek te zijn waar zij kunnen leren wat het betekent te participeren in democratische praktijken (Veugelers, 2010). Discussie in de klas tijdens reguliere lessen over maatschappelijke kwesties kan zo’n democratische praktijk zijn waar veel leerlingen actief aan kunnen deelnemen (Hess, 2009). Discussie wordt gezien als een essentieel onderdeel van de democratische samenleving (Althof & Berkowitz, 2006; Gutmann & Thompson, 2004; Haste, 2004). Om actief te kunnen deelnemen aan discussies en debatten moeten leerlingen samen in één gebouw aanwezig zijn.
Reden voor plaats afhankelijk leren in een (school)gebouw is dat er in 2030 grote waarde gegeven is aan het samen leren van elkaar. De sociale factor om van elkaar te leren en met elkaar is groot.

Lerende aan het stuur:
Diploma’s zijn in 2030 vervangen door examenvakken die gehaald worden in een volgorde die de leerling zelf bepaalt. Technisch is dit in 2030 mogelijk omdat de huidige technische mogelijkheden uitgebreid worden. Daarnaast is de verbetering van de huidige situatie door sterke samenwerking met het bedrijfsleven tot stand gekomen. Examenvakken zijn in 2030 ontwikkeld in sterk innoverende branches, daardoor neemt de behoefte toe aan andersoortige instrumenten om de actuele bekwaamheden van studenten te documenteren bijvoorbeeld evc-trajecten en portfolio’s (Miao et al, 2011; Joosten-Ten Brinke et al, 2011). De vmbo leerling bepaald zijn vakken, theorievakken of praktijkvakken, zelf. LOB is vanaf het eerste vmbo jaar nog steeds een belangrijk vak waardoor de leerling beter weet welke vakken van hem verlangd wordt bij een beroepsopleiding. In 2016 is hiervoor de verandering in gang gezet door de introductie van profielvakken en keuzevakken. In 2016 is de vmbo leerling aangevangen met zelf de regie van zijn studieroute te bepalen. De introductie van de keuzevakken in 2016 is de voorloper van het personalisatie van de studieroute door de leerling zelf in 2030. Docenten zijn coaches en motivators die de leerling begeleiden in deze studieroute. Docenten hebben de cruciale rol om de leerling zodanig te sturen dat deze geen onnodige vertraging oploopt waardoor een studieroute onnodig duur wordt.
Het leerling gestuurd leren houdt voor de vmbo leerling in dat hij de regie heeft in het volgen van vakken. Welke vakken hij volgt wordt door de leerling zelf bepaald. Examenvakken en examenvaardigheden dienen behaald te worden voor een vervolg in het mbo.

Docerende aan het stuur:
De docent of onderwijsinstelling bepaalt in 2030 de studieroute van de leerling. Het curriculum wordt vastgesteld door de onderwijsinstellingen en de docenten geven richting aan dit curriculum. Docenten geven aan waar en wanneer de examenvakken gevolgd kunnen worden en bepalen de inhoud van deze vakken omdat zij weten wat er gevraagd wordt in het examen oor de betreffende vakken, ook praktijkvakken. In 2030 wordt er meer gebruik gemaakt van de ICT mogelijkheden, boeken zijn verdwenen en ook schrijven is geen vak meer. In het bedrijfsleven wordt ook geen geschreven tekst gebruikt maar is het minste getypt maar het meest gesproken tekst. Teksten worden via audio gegeven en antwoorden worden via audio gegeven of via beeldscherm gemaakt. Praktijkvakken op vmbo kb en bb worden in reële omgevingen gegeven in samenwerking met het bedrijfsleven. Ieder praktijkvak heeft te maken met echte praktijksituaties en simulatie werkplekken zijn verdwenen. Deze praktijkvakken worden gedoceerd door personen uit de praktijk en deze docenten bepalen welke route er nodig is ter voorbereiding van het betreffende vak. Deze ontwikkeling is in 2030 mede noodzakelijk geworden door demografische ontwikkelingen waardoor praktijkdocenten zeer schaars zijn geworden.
Het docent gestuurd leren in 2030 voor het vmbo bestaat uit lesgeven op traditionele wijze met de moderne techniek van die tijd. De docent heeft de regie en bepaalt welke vakken in welke volgorde gevolgd moeten worden door de leerlingen. De filosofie van docenten is in 2030 dat docent gestuurd onderwijs voor vmbo leerlingen de beste manier van lesgeven is mede door het ontbreken aan planningsvaardigheden en zelfdiscipline van de vmbo leerling.
  



Hierboven beschreven onderdelen kunnen 4 scenario’s opleveren wanneer er gekeken wordt naar het onderwijs voor vmbo kb en bb in 2030. Wanneer de 4 onderdelen gecombineerd worden zijn de volgende 4 scenario’s in 2030 een feit :



                                                           LB                                           RB


                                                           LO                                           RO





Scenario 1:      Lerende gestuurd + plaats onafhankelijk (RB)
Vandaag de dag, in 2030, is het de leerling die bepaalt welke studieroute hij volgt. De snelheid van deze route en plaats (en tijd) waar deze gevolgd wordt is in handen van de leerling. De ICT mogelijkheden zijn zodanig ingericht dat het mogelijk is om alle vmbo vakken te volgen waar de leerling het beste resultaat boekt. Vroeger, in 2015, bestond het vmbo nog uit 4 schooljaren. Tegenwoordig is het mogelijk om er 2 tot 6 jaren over te doen, naargelang de studieroute van de leerling. Sinds 2020 is schrijven en lezen afgeschaft als leervak en vervangen door digitale communicatie. Via persoonlijke digitale accessoires als horloges, brillen en petten die alles registreren bouwt een leerling doorlopend een portfolio op. Deze accessoires registreren  welke vorm van onderwijs een leerling volgt maar ook op welke plaats dit onderwijs gevolgd wordt. Het is tegenwoordig namelijk normaal dat een leerling van het vmbo zowel in het bedrijfsleven als in een leercentrum zijn studieroute volgt. Hierdoor kan de leerling het beste uit zichzelf halen.      

Scenario 2:      Lerende gestuurd + plaats afhankelijk (LB)
Vandaag de dag, in 2030, is het onderwijs ontworpen voor de leerling. Dit ontwerp houdt in dat het leerling gestuurd dus de leerling bepaalt de studieroute en de snelheid van deze route. Plaats (en tijd) is vastgesteld voor iedere leerling door de onderwijsinstelling. De onderwijsinstelling faciliteert hiermee de beste plaats voor de leerling om zijn gekozen studieroute te volgen. Deze plaats kan in het leercentrum zijn maar ook daarbuiten bij bedrijven en instellingen. In 2016 is de start gemaakt in het vmbo om de keuze aan de leerlingen te geven dmv de keuzevakken. Tegenwoordig zijn diploma’s afgeschaft en vervangen door examenvakken en examenvaardigheden die toegang geven tot het mbo. De onderwijsinstelling heeft de samenwerking met bedrijfsleven en overheidsinstellingen de afgelopen 15 jaar sterk verbeterd. Hierdoor zijn er voldoende leerplaatsen om elke leerling een passende leerplaats aan te reiken op verzoek van de leerling.    

Scenario 3:      Docent gestuurd + plaats onafhankelijk (RO)
Vandaag de dag, in 2030, volgt de leerling zijn gekozen richting waar hij wil. Docenten en de onderwijsinstelling zijn de autoriteit wat betreft gevraagde vaardigheden en kennis vanuit het bedrijfsleven. Deze vaardigheden en kennis zijn gebundeld in leerthema’s die aan de leerlingen worden aangeboden. De leerling kan deze leerthema’s in een (school) gebouw volgen, thuis volgen, via een stageplaats of in werksituatie bij bedrijven en/of instellingen volgen. Hoe de leerling het onderwijs volgt, en de inhoud van het onderwijs, wordt door de docent vastgesteld. Vroeger, 15 jaar geleden, was het ondenkbaar dat de leerling kon kiezen waar hij het onderwijs kon gaan volgen. Tegenwoordig bepaalt de leerling waar hij de aangeboden leerthema’s voor hem het meest succesvol gevolgd kan worden. Mede door deze succesvol gekozen plaats kan de leerling tijd winnen, of zich breder voorbereiden. Hierdoor kunnen leerlingen eventueel sneller doorstromen naar het mbo. Een andere mogelijk is om, eenmaal op het mbo, een versneld programma te doorlopen vanwege de brede voorbereiding. Zelfs in het buitenland wordt vandaag de dag het vmbo gevolgd, begeleid en aangestuurd door docenten op afstand. Door de globalisering is het mondiale contact vergemakkelijkt. Alleen de tijdzones blijft een probleem, evenals de verschillende jaargetijden op het noordelijke- en zuidelijk halfrond, voor sommige leerthema’s.




Scenario 4:      Docent gestuurd + plaats afhankelijk (LO)
Anno 2030 is het onderwijs compleet vernieuwd. Vroeger, 15 jaar terug, waren er aparte scholen voor vmbo met aparte lokalen voor verschillende klassen. Tegenwoordig zijn er leercentra waar het vmbo, ook de praktijkrichtingen, als 1 geheel met basisonderwijs en beroepsonderwijs een plaats heeft. De leercentra zorgen ervoor dat leerlingen van elkaar en met elkaar leren. Mbo’ers worden betrokken in het onderwijs voor vmbo en basisonderwijs, en vmbo’ers worden betrokken bij het onderwijs aan basisonderwijs. Andersom kunnen basisschool kinderen makkelijker doorstromen, bijvoorbeeld klassen overslaan, en vmbo’ers kunnen makkelijk doorstromen naar het mbo wanneer aan de eisen voldaan is. Docenten vanuit de onderwijsinstelling bepalen de inhoud van leerthema’s omdat zij de contacten hebben met het bedrijfsleven en instellingen en zodoende actueel zijn in de gevraagde vaardigheden en kennis. In de huidige tijd is het bedrijfsleven niet meer weg te denken uit de leercentra, er zijn bedrijven die zich gespecialiseerd hebben in personeel wat vanuit bedrijfsleven in de leercentra leerlingen coacht. Doordat personen uit het bedrijfsleven in de leercentra werken is het makkelijker om verschillende banen te combineren. Door de demografische ontwikkeling van de laatste 15 jaar is het noodzakelijk geworden dat de beroepsbevolking meer werk. Doordat er in de leercentra makkelijk te combineren is met verschillende werkgevers is het mogelijk dat de beroepsbevolking meer kan werken.




Naast genoemde scenario’s heb ik gekeken naar de 4 scenario’s van het CPB voor 2040 zoals het CPB dit in 2006 al geschreven heeft. De 4scenario’s van het CBP heb ik vertaald naar een mogelijkheid voor de 4 onderdelen van de scenario’s zoals hierboven beschreven.
www.NL2040.nl geeft aan:
Meer specialisme of meer generaliserende beroepen, groter of meer steden.
George Gelauff legt de 4 scenario’s uit (https://www.youtube.com/watch?v=d2YiAJV8Iws)  zoals het CPB in 2006 heeft geschreven. Deze scenario’s kunnen vervolgens worden vertaald naar het vmbo-onderwijs. 
Scenario 1 Talent Towns, kleine steden met veel specialisaties. Naar het vmbo onderwijs vertaald: Het onderwijs zal plaats afhankelijk zijn, want elke plaats heeft nog steeds zijn vmbo. Het onderwijs zal leerling gestuurd zijn want iedere leerling gaat zijn eigen specialisme volgen, ook al in het vmbo, en heeft hiervoor zijn eigen vakken en studieroute nodig die hij/zij zelf bepaalt.
Grote ongelijkheid, rijkdom/armoede.
Scenario 2 Cosmopolitan Centres, grote steden met veel specialisaties. Naar het vmbo onderwijs vertaald: Het onderwijs zal plaats onafhankelijk zijn, want over heel Nederland zijn vmbo leerlingen maar de schoolgebouwen zijn verdwenen naar de steden. In de grote steden zijn maar een paar grotere schoolgebouwen die ook leerlingen vanuit de thuissituatie of werksituatie (stage) onderwijs aanbieden. Het onderwijs zal leerling gestuurd zijn want iedere leerling gaat zijn eigen specialisme volgen, ook al in het vmbo, en heeft hiervoor zijn eigen vakken en studieroute nodig die hij/zij zelf bepaalt.
Grote ongelijkheid, rijkdom/armoede.

Scenario 3 Egalitarian Ecologies, kleine steden met veel generaliserend opgeleiden. Middelgrote bedrijven, verspreid over meer kleine steden, met veel personen die veel diverse taken kunnen. Naar het vmbo onderwijs vertaald: Het onderwijs zal plaats afhankelijk zijn, want elke plaats heeft nog steeds zijn vmbo waar de lerende naartoe komt. Het onderwijs zal docent gestuurd zijn omdat het onderwijs zeer breed moet zijn ter voorbereiding op de generaliserende functies. Onderwijsministerie/docenten bepalen daardoor een breed en algemeen vakkenpakket waardoor de studieroute en vakken door docenten worden gestuurd.
Meer gelijkheid, minder verschil rijkdom/armoede, hoog en laag geschoold werk.
Scenario 4 Metropolitain Markets, megagrote steden met veel generaliserend opgeleiden. Naar het vmbo onderwijs vertaald: Het onderwijs zal plaats onafhankelijk zijn, want over heel Nederland zijn vmbo leerlingen maar de schoolgebouwen zijn verdwenen naar de steden. In de grote steden zijn maar een paar grote schoolgebouwen die ook leerlingen vanuit de thuissituatie of werksituatie (stage) onderwijs aanbieden. Het onderwijs zal docent gestuurd zijn omdat het onderwijs zeer breed moet zijn ter voorbereiding op de generaliserende functies. Onderwijsministerie/docenten bepalen daardoor een breed en algemeen vakkenpakket waardoor de studieroute en vakken door docenten worden gestuurd.
Meer gelijkheid, minder verschil rijkdom/armoede, hoog en laag geschoold werk.
  
         



Literatuur:
Maier, R., & Schmidt, A. (2007). Characterizing Knowledge Maturing: A Conceptual Process Model for Integrating E-Learning and Knowledge Management. In N. Gronau (Ed.), 4th Conference Professional Knowledge Management Experiences and Visions WM 07 Potsdam. (Vol. 1, pp. 325-334). GITO. Retrieved from http://www.andreas-p-schmidt.de/publications/Maier_Schmidt_KnowledgeMaturing_WM07.pdf
Van der Klink, M.R. (2010). Human Resource Development. Groningen/Houten: Noordhoff Uitgevers.
De Jong, T. (2010). Linking social capital to knowledge production. An explorative study on the relationship between social capital and learning in knowledge-productive networks. Dissertatie. Enschede: Universiteit Twente.
Sloep, P., Van der Klink, M., Brouns, F., Van Bruggen, J. & Didderen, W. (red). (2011b) Leernetwerken. Kennisdeling, kennisontwikkeling en de leerprocessen. Houten: Springer Nederland.
Schulz, M., & Stamov Christian, R. (2010). Informal workplace learning: An exploration of age differences in learning competence. Learning and Instruction, 20(5), 383-399.
Sloep, P. B. (2012). On another kind of blended learning. Stories to TEL, online blog. Retrieved June 10, 2012 from http://pbsloep.blogspot.nl/2012/06/on-another-kind-of-blended-learning.html.
Miao, Y, Boon, J. Van der Klink, M. Sloep, P. & Koper, R. (2011). Support interoperability and reusability of emerging forms of assessment: Some issues on Open Universiteit 36 Rapport | TiB 2012.
Joosten ten Brinke, D., Van der Klink, M., Kicken, W., & Sloep, P. B. (2011). Technological aids to the efficient assessment of prior learning. In G. Margoulas (Ed.), E-Infrastructures and Technologies for Lifelong Learning: Next Generation Environments, 316-336. Hershey, New York: IGI Global.
Veugelers, W., (2010). Denken over burgerschapsvorming. In J. Peschar, H. Hooghoff, A. B. Dijkstra, & G ten Dam. Scholen voor burgerschap. Naar een kennisbasis voor burgerschapsonderwijs. Antwerpen - Apeldoorn: Garant.
Althof, W., & Berkowitz, M. W. (2006). Moral education and character education: their relationship and roles in citizenship education. Journal of Moral Education 35, 495-518.
Gutmann, A., & Thompson, D. (2004). Why Deliberative Democracy? New York: Princeton United Press.
Haste, H. (2004). Constructing the citizen. Political Psychology, 25, 413-439.


zondag 8 februari 2015

Spelvorm in de REKEN les

Ik ben in mijn vmbo kb 4e jaar klas voor het vak rekenen een spel begonnen.
Groepjes verdeeld, opdrachten bekend gemaakt, score systeem bedacht, alles uitgelegd aan de leerlingen en gaan.
Vooralsnog een groot succes, bijna alle leerlingen (van de 24) hadden niet in de gaten dat de bel ging wat voor mij een indicatie is van geconcentreerd werken aan iets leuks.

Hoofdstuk 15 van het werkboek Rekenen 2F zijn we gestart, de groepjes van Lars/Robbin/Hassenen/Rick en Roald/Rick/Jean-Paul staan aan kop met de volle 10 punten.
Donderdag 12 feb is de 2e les, daar keken de leerlingen afgelopen vrijdag al naar uit toen ik er een paar in de gang sprak. Ze konden niet wachten om dan ook alle 10 de punten te halen.
Hoezo motiverend....






zondag 1 februari 2015

QUEST 1, trend en tegentrend: Demografische ontwikkeling

Voor quest 1 van 2 en 9 februari voor mijn groep de inbreng over demografische ontwikkeling en onderwijs. Eerst de andere trends kort beschreven en als laatste mijn trend: Demografische ontwikkeling en onderwijs uitgebreid beschreven. Gevolg en persoonlijke visie, alsmede onderbouwing daarna beschreven. Aan het einde 2 drijvende krachten voor deze trend en de literatuurlijst.


Helft van de pasgeboren meisjes wordt 100 jaar  bron www.overgangskracht.nl

Quest 1Trend en Tegentrend, mijn Trend: Demografische ontwikkelingen en onderwijs.

Een trend in onderwijsland is binnen scholen niet altijd in beeld. Om een trend  in beeld te krijgen moeten scholen kennis hebben of krijgen van trends.
Onderstaand beschrijf ik:
-          Een aantal trends binnen het onderwijs aankomende jaren.
-          Mijn uitgekozen trend uitgebreid, demografische ontwikkeling.
-          De gevolgen van deze trend.
-          Mijn persoonlijke visie op doorontwikkeling van deze trend.
-          Onderbouwing voor maatschappelijke verandering door deze trend.
-          2 drijvende krachten.
-          Literatuur.

Globalisering:
De wereld wordt steeds kleiner, sneller bij elkaar gebracht en dichter naar elkaar geleefd. Contacten zijn transparant en snel gemaakt, de kwaliteit van deze contacten zijn niet gewaarborgd. Communicatie zal een internationaal karakter moeten krijgen. Evenals vakken die nu nog erg nationaal gericht zijn als geschiedenis en aardrijkskunde. Nieuwe kennis kan sneller opgedaan worden via internationale contacten. Maar ook stages kunnen makkelijker over de hele wereld uitgevoerd worden. Binnen scholen is internationalisering in opkomst, steeds meer docenten gaan bij buitenlandse scholen op bezoek evenals buitenlandse scholen naar Nederland.

Gelijkheid en Ongelijkheid:
Verschil tussen rijke en arme landen neemt toe, evenals nationaal het verschil tussen rijke en arme mensen. Den Haag, 19 januari 2015. Als de groeiende ongelijkheid geen halt wordt toegeroepen, is in 2016 het gezamenlijke vermogen van de rijkste 1% groter dan het vermogen van de overige 99% van de wereldbevolking. Deze waarschuwing geeft Oxfam Novib. Niet alleen financiële ongelijkheid maar ook gekeken naar voedsel, onderwijs  en gezondheidszorg is de ongelijkheid groot.

Duurzaamheid:
Duurzaam ondernemen, duurzame energie, duurzaam bouwen, duurzaam onderwijs. Overconsumptie en daardoor overproductie met bijbehorende problematiek voor grondstoffenverbruik en verontreiniging.
Nieuwe media:
Door alle technologische ontwikkeling is de manier van kennis verwerven aan verandering onderhevig. Makkelijker om aan kennis te komen, open source media. Community, forums  en platforms  brengen mensen op makkelijke wijze bij elkaar om van elkaar te kunnen leren.

Integratie:
Nationaliteiten nemen toe binnen landen. Daarmee nemen ook verschillende culturen toe. Accepteren en omgaan met verschillende culturen is een gevolg. Met andere nationaliteiten en culturen kunnen ook bedreigingen binnen landen komen, zowel voor het gevoel van mensen als reële bedreigingen. Een bevolking zal hiermee moeten leren omgaan.



Demografische ontwikkeling:
Meer ouderen, minder jongeren. Meer personen waarvoor gezorgd moet worden, financieel en sociaal, door minder mensen die deze zorg kunnen verzorgen. Zowel financieel als sociaal moet er door minder mensen meer verzorgd worden. Leeftijden verschuiven waar het gaat om de arbeidsparticipatie met als gevolg de financiering van de zorg. De werkende groep zal het in de toekomst alleen maar zwaarder krijgen waar het gaat om naastenzorg.
Uit een rapport uit juni 2013 van BOAG geschreven door dhr. J. Moerkerk blijken het volgende. Op dit moment heeft het PO te maken met teruglopende leerlingenaantallen als gevolg van demografische ontwikkeling, komende jaren heeft dit gevolg voor VO en MBO en HBO/WO. Naast teruglopende leerlingaantallen komt er ook een verschuiving van MBO naar HBO en van VMBO naar HAVO. Hierdoor lopen de aantallen bij vmbo en mbo sterk terug en bij havo en hbo lopen de aantallen gering tot niet terug.  Er zijn ook regionaal grote verschillen in de ontwikkeling van het aantal jongeren (10 t/m 24-jarigen). Zo loopt procentueel gezien, het aantal in de provincies Limburg en Zeeland het sterkst terug, met respectievelijk 24,1% en 14,5% in 2030 ten opzichte van 2012. De provincies Utrecht en Flevoland zijn, met respectievelijk 2,9% en 8,5%, het sterkst gegroeid in 2030. Daarnaast zijn ook binnen provincies, op gemeentelijk niveau, de verschillen in de ontwikkeling van het aantal jongeren groot.
De komende jaren zal het leerlingenaantal in het voortgezet onderwijs nog licht stijgen, maar vanaf 2016 zal het in navolging van het primair onderwijs gaan dalen volgens OCW (2012).  In de ene regio is de krimp sterker dan in de andere, maar de verwachting is dat het leerlingaantal vanaf 2015-2016 vrijwel overal in Nederland gaat dalen. In de zogenoemde krimpregio’s is de krimp nu al voelbaar. In Noord-Groningen en Limburg daalt het leerlingenaantal al enkele jaren, terwijl in Flevoland, Eemland en Gelderland nog sprake was van groei. In de overige delen van Nederland zijn de leerlingenaantallen tussen 2005 en 2009 niet noemenswaardig veranderd volgens Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (2010).
Naast de demografische ontwikkelingen kiezen steeds meer leerlingen voor het havo/vwo in plaats van het vmbo. Jarenlang ging rond de 60% van de basisschoolleerlingen naar het vmbo en zo’n 40% naar het havo of vwo. Deze verhouding is nu 50/50 geworden (VO-raad, 2012). Het leerlingaantal in de BB daalt meer dan het leerlingaantal in de KB en de daling voltrekt zich in alle sectoren. In de periode 2000-2009 gaat het om een stijging van het aantal havisten en vwo’ers met respectievelijk 27 en 28 procent en om een daling van het aantal vmbo’ers met bijna 18 procent (OCW, 2011). Met de dalende leerlingenaantallen wordt het steeds lastiger om vmbo-afdelingen open te houden. Naast de specifieke problematiek in het vmbo kunnen dalende leerlingaantallen ook gevolgen voor het aanbod van vakken in de andere onderwijssoorten; krimp kan leiden tot verschraling. Mede door de bevoegdheden in vakken in het vo is het voor sommige tekortvakken in bepaalde regio’s nu al moeilijk bepaalde vacatures vervuld te krijgen. Tot slot kunnen teruglopende leerlingaantallen een risico vormen voor de kwaliteit van afdelingen binnen scholen. Teruglopende leerlingaantallen kunnen leiden tot druk op kwaliteit van het onderwijs, versmalling van opleidingsaanbod in voortgezet onderwijs (en mbo) waardoor de aansluiting met de regionale arbeidsvraag in gevaar komt (SER, 2011). Opvallend is dat een groot aantal zeer zwakke scholen te vinden is in regio’s die nu al te maken hebben met dalende leerlingaantallen(Onderwijsinspectie, 2012). Nu vrijwel alle vo-scholen te maken zullen krijgen met krimp, vergt dit van bestuurders een andere manier van denken. Na decennia van bevolkingstoename waarin bestuurlijke strategieën vooral gericht waren op groei, moet nu worden nagedacht over strategieën om met dalende leerlingenaantallen om te gaan (Raad voor het openbaar bestuur, 2008). Krimp is onvermijdelijk. Dit betekent onder andere dat het niet meer loont om vanuit concurrentie te denken, maar dat structurele oplossingen meer samenwerking vereisen. De groei van de ene school gaat immers ten koste van de andere en op de lange termijn biedt dit niet de maatschappelijk gewenste oplossingen voor dalende leerlingenaantallen. Om te komen tot een paradigmaverandering is het noodzakelijk dat de sector doordrongen is van de onvermijdelijkheid van de krimp.


Gevolgen door demografische ontwikkelingen:
-          Meer oudere leraren
-          Meer éénouder gezinnen
-          Meer tweeverdieners
-          Kinderen: meer overgewicht/minder bewegen, minder spelen, jonger roken, meer (game)verslavingen.



Persoonlijke visie op doorontwikkeling van demografische ontwikkelingen:
-          Oudere leraren, minder leerlingen, verschuiving van leerlingen dus verschuiving van oudere leraren en gaten gericht vullen met (part-time) leraren uit bedrijfsleraren. Heel gericht voorspellen waar de oude leraren de grootste problemen geven en daar de oplossing zoeken in vervanging uit het bedrijfsleven.
-          Éénouder (bijna) geen arbeidsparticipatie, tweeverdieners (bijna) dubbele arbeidsparticipatie. De éénouder gezinnen de kinderen van tweeverdieners laten opvangen en daardoor toch participeren in het arbeidsproces. Onderwijs moet communicatie naar ouders meer digitaal voeren buiten schooltijden, en/of werktijden moeten verschuiven naar structureel 1 avond werken / ochtend vrij.
-          Overgewicht / bewegen van kinderen moet beter. 100% Scholen gezonde school. In samenwerking met commerciële partijen moet/kan elke school gezond. Bewegen wordt steeds minder door duurder (te duur) wordende sportclubs en meer digitale “sporten”. Roken (en alcohol) zal afnemen door maatschappelijke klimaat en regelgeving overheid.

Onderbouwing voor de maatschappelijke veranderingen door demografische ontwikkelingen worden onder andere door volgende bronnen als volgt beschreven:
-          Samenwerking met andere scholen en mobiliteit waardoor er beter en sneller het teruglopend leerlingaantal en vergrijzing van docenten kan worden opgelost. Strategisch personeelsbeleid waardoor scholen tijdelijke benoemingen niet meer uitgeven en meer gebruik maken van uitzendbureaus. Bevorderen van uitstroom ouder personeel en behoud van jong personeel. De brede school verder uitbouwen waardoor kinderopvang bevorderd wordt en flexibeler kan worden omgegaan met éénouder gezinnen en tweeverdieners. De concurrentie aangaan waardoor scholen kwaliteit van het onderwijs moeten verhogen en op kosten moeten gaan bezuinigen (sbo, 2010).
-          Bewustwording neemt toe De discussies in de kring van ondernemers- en werknemersorganisaties en hun achterbannen bij de voorbereiding van dit advies vormen een onderdeel van het bewustwordingsproces in het bedrijfsleven. Bij sociale partners groeit het besef dat structurele demografische veranderingen een grote invloed hebben op de toekomstige vitaliteit van een regio. Die bewustwording wordt via diverse kanalen gedeeld en gevoed: (regionale) ondernemersorganisaties, Kamers van Koophandel, provinciale SER’en, brancheorganisaties en product- en bedrijfschappen (SER, 2011).
-          Samenspel van meerdere maatschappelijke stakeholders Voor de verdere stappen in het transitieproces naar vitale krimpregio’s hebben alle betrokkenen een eigen verantwoordelijkheid. Het is te gemakkelijk om alleen naar de overheid te wijzen. De overheid moet weliswaar richting geven en randvoorwaarden scheppen, maar uiteindelijk zijn het vooral bedrijven – ondernemers en werknemers –, maatschappelijke organisaties en instellingen (waaronder woningcorporaties, scholen en zorginstellingen), en burgers die in de praktijk van alledag vorm geven aan een regionale duurzame ontwikkeling (SER, 2011).
-          Wat staat er voor de overheid op de toekomstagenda? De SER vindt dat de provincies een centrale rol moeten (gaan) spelen in het voorgestane transitiebeleid in de huidige en toekomstige krimpgebieden. In de beleidsvoornemens van het kabinet-Rutte krijgen de provincies kerntaken op het terrein van ruimte, economie en natuur. Deze verantwoordelijkheden bieden een goed perspectief om via provinciale en regionale structuurvisies de toekomstperspectieven in kaart te brengen. Betrokkenheid van gemeenten, bedrijfsleven, maatschappelijke instellingen en organisaties en burgers bij de totstandkoming van deze visies moet zorgen voor commitment, onder meer in de vorm van samenwerkingsverbanden, waaronder pps-constructies (SER, 2011).





2 drijvende kracht benoemen, voor demografische ontwikkelingen:
-          Medische ontwikkelingen
-          Cultuurverandering, minder kinderen / meer economisch
Verkregen door onderstaande ijsberg in te vullen.

Gebeurtenissen:
-          Mensen worden ouder, vergrijzing.
-          Minder jongeren die participeren in arbeidsproces.
Trend
-          Demografische ontwikkelen
Drijvende krachten:
-          Medische ontwikkelingen, meer mogelijk voor gezondheid van mensen.
-          Afname gemiddelde kinderen per gezin, minder gezinnen met kinderen.
-          Jongeren leren langer door, verplicht (onderwijs minimaal tot 18 jaar) en door hoger niveau.



Ons thema; Nieuwe Media.
Hierin zijn de trends Globalisering en Nieuwe Media nauw bij betrokken. Wij achten deze beide trends als de meest uitdagende om mee vooruit te kijken omdat ze beide makkelijk de tegengestelde richting op kunnen gaan. Zo kan globalisering nog groter worden en nog dichterbij en nog makkelijker communiceren over de hele wereld, wanneer je globalisering betrekt op het onderwijs. Maar het kan evenwel de andere kant op wanneer er grotere oorlogen uitbreken dan de huidige, of landen blokkades gaan opwerpen om welke redenen dan ook. Dan kan het zo worden dat globalisering afneemt, of maar richting een bepaald deel van de globe de globalisering toeneemt. Nieuwe media is al niet meer weg te denken uit ons huidige leven cq onderwijs maar waar het heen gaat in de komende 15 jaar is een aardig vraagteken. Ook met deze trend kan het 2 uiterste heen gaan. De nieuwe media kan verder uitgebreid worden met nieuwe data dragers waardoor alle communicatie en lerende activiteiten sneller kan en meer plaats onafhankelijker. Maar er kan ook een rem komen op de nieuwe media of deze kan stagneren. Door financiële cq bezuinigingsmaatregelen kan binnen het onderwijs de nieuwe media stagneren. Of door maatschappelijke belemmeringen kan dit het geval zijn. Zodoende heeft onze groep dit uitdagende thema uitgekozen.
   


Literatuur:
OCW, 2012. Referentieraming.
OCW, 2011. Referentieraming.
SBO, 2010. Krimp als kans. Leerlingendaling in het primair en voortgezet onderwijs. Sectorbestuur Onderwijsarbeidsmarkt (2010), p. 17.
VO-raad, 2012. Vmbo-bestuursnotitie. 
SER, 2011. Bevolkingskrimp benoemen en benutten, SER-advies 2011. 
Onderwijsinspectie, 2012. De lijst met zeer zwakke vo-scholen van 1 september 2012 van de Onderwijsinspectie.
Raad openbaar bestuur en Raad financiële verhoudingen, 2008. Bevolkingsdaling. Gevolgen voor bestuur en financiën, advies Raad voor het openbaar bestuur en Raad voor financiële verhoudingen.